Leven Nola Hatterman (1899-1984)

  • Nola als baby (still uit Frank Zichems film uit 1982 over Nola)

‘Ik kom uit een koloniaal milieu. (…) Dat is eigenlijk de oorzaak geweest van mijn rebelleren.’

Jeugd

Nola werd geboren in de drukke binnenstad van Amsterdam en verhuisde als kleuter naar de landelijke Watergraafsmeer. Rond 1900 wemelde het in Amsterdam van ondernemingen met commerciële belangen in Nederlands-Indië. Nola’s vader, John Hatterman, was boekhouder bij zo’n ex- en import bedrijf in koloniale waren. ‘Mijn vader werkte op een koffiekantoor, daar kwam je met alles wat koloniaal was in aanraking. Dat is eigenlijk de oorzaak geweest van mijn rebelleren’, verklaarde ze later. Die rebellie tegen de gevestigde orde vertaalde zich in maatschappelijke betrokkenheid en werd de leidraad van haar leven. Als kind verwonderde ze zich al over de discriminatie van de inwoners van de overzeese koloniën. Zíj vond ze prachtig en sloot vriendschap met de Indische kinderen (Indo’s) in haar omgeving. Achteraf analyseerde ze: ‘Natuurlijk, hoe kun je een land onderdrukken als je de mensen waardeert?’

Jaren 20 en 30

Schooltheatervoorstelling Narcis (1916),F. M.M. Couvée, Theatercollectie, Bijzondere Collecties UvA, Nola 2e van rechts

Nola bezocht het gymnasium, maar vertrok vroegtijdig naar de toneelschool. Die keus motiveerde ze vanuit de ondergeschikte positie van vrouwen. Op het toneel was de vrouw gelijk aan de man, meende ze. Ze stapte in 1918 met haar diploma op zak de Bühne op en speelde bij diverse gezelschappen in verschillende stukken. Ook figureerde ze in een vijftal films. In 1920 kreeg ze een rolletje in het populaire muziektoneelstuk De Jantjes en verliefde zich in de regisseur van het stuk: de joodse Maurits – Maup – de Vries, met wie ze in 1923 ging samenwonen.

Tussen de toneelrepetities door exposeerde ze in 1919 haar eerste tekening tijdens de groepstentoonstelling van de kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken in het Stedelijk Museum in Amsterdam. In 1925 stopte ze met acteren om zich volledig toe te leggen op het schilderen. Ze exposeerde vooral bij kunstenaarsverenigingen (De Onafhankelijken, De Brug en Sint Lucas) en oogstte zowel kritiek – ‘slecht teekenwerk’ – als lof. Het schilderij Op het terras (1930) dat tegenwoordig als haar meesterstuk geldt, baarde destijds al opzien.

Op het terras in het Stedelijk Museum in Amsterdam, F. Ellen de Vries

‘Het groote portret van den man voor zijn café is zoowel in zijn expressie als door zijn compositie en kleurencombinatie een getuigenis van diepe innerlijke beschaving en smaak’, schreef het Algemeen Dagblad in de krant van 8 maart 1939. Immigranten uit de voormalige koloniën waren destijds gewilde schildersmodellen. Nola was niet uniek in haar portretten van gekleurde – aanvankelijk Indo-Europese, later vooral Afro-Surinaamse – Nederlanders. Jan Sluijters was rond 1930 de schilder die de meeste zwarte modellen op het doek vast legde. Wel uniek was de vriendschap die ze met hen sloot. Nola ’s woning aan de Falckstraat in Amsterdam was een zoete inval. Woonkaarten uit die tijd tonen een lange rij huurders, vaak Surinamers, die er hun intrek namen zoals de kleurrijke Prins Kaya, alias Johan Vroom. Zwarte huurders waren niet overal welkom.

Nieuwjaarskaart: tekening van Nola’s huis aan de A’damse Falckstraat 9, coll. erven Rosey Pool via Lonneke Geerlings

Rondom de Tweede Wereldoorlog 

Nola trouwde in 1931 met Maup de Vries. Vanwege Maups joodse achtergrond volgde het echtpaar De Vries-Hatterman de ontwikkelingen in nazi-Duitsland met argusogen. Het sloot zich aan bij het ‘Wereldcomite van Kunstenaars en Intellectueelen voor de Slachtoffers van het Hitlerfascisme’ en ‘De Bond van Kunstenaars ter Verdediging der Kultuur’ (BKVK). De BKVK organiseerde in 1936 een spraakmakende expositie in Amsterdam onder de titel: De Olympiade Onder Dictatuur (D.O.O.D.). D.O.O.D. was een vlammend protest tegen de beknotting van vrije kunst door de nazi’s tijdens de Kunstolympiade – wedstrijd in de schone kunsten – die in Berlijn plaatsvond. Met haar tekeningen tartte Nola Hitlers denkbeelden over ‘raszuiverheid’.

Zelfportret en portret Maurits de Vries (ca. 1930), particulier bezit

Haar huwelijk met Maup hield niet lang stand. Nola werd verliefd op beeldend kunstenaar Arie Jansma: overtuigd communist en actief in het verzet tegen het fascisme en nazi-Duitsland net als leden van de Bond van Surinaamse arbeiders in Nederland onder wie Albert Wittenberg en Hugo Kanteman. Via Arie kwam Nola vermoedelijk in aanraking met deze anti-fascistische Surinaamse arbeidersbeweging en Surinaamse communisten als Otto Huiswoud en Anton de Kom: antikolonisten van het eerste uur. Ze tekende illustraties voor het bondsblad van de Bond van Surinaamse Arbeiders in Nederland, Surinamers in Nederland, en het verboden – want communistische – orgaan van de internationale zwarte arbeidersbond, the Negro worker. 

m.d.a. Lonneke Geerlings, li Nola, re van haar Otto Huiswoud op Loosdrechtse plassen. http://dlib.nyu.edu/findingaids/html/tamwag/tam_354/

Tíjdens de oorlog weigerde Nola zich in te schrijven bij de door de nazi’s ingestelde Kultuurkamer. Haar propaganda voor een zwart schoonheidsideaal stond haaks op de Duitse lofzang op het blonde, blauwogige ‘Arische ras’. De ironie wil dat de dienstdoende NSB-er vijf maanden voor de instelling van de Kultuurkamer zijn akkoord gaf voor de aankoop van Nola’s litho Surinaamsche volksdans – dansende negers (sic!). Vermoedelijk was alleen het bijvoeglijk naamwoord ‘dansende’ hem opgevallen. Noot: Destijds gebruikte men het woord ‘neger’, ook binnen Afro-Surinaamse kringen. Het had niet de negatieve lading die het nu heeft. Op deze site is gekozen voor Afro-Surinamer of zwarte mensen. In historische citaten is de oorspronkelijke tekst gehandhaafd.

Surin. Dansfeest, 1940, Tropenmuseum, F. I. Eggink

Na de oorlog

Na de oorlog was er treurnis over de omgebrachte verzetskameraden – onder wie Surinamers als Anton de Kom – en bevriende joodse kunstenaarsvrienden die nooit terugkeerden van de kampen.
Een nieuwe groep Surinamers kwam na 1945 voor studiedoeleinden naar Nederland: jongens uit de donkergekleurde volksklasse. De in Amsterdam gevestigde Vereniging Ons Suriname (VOS) veranderde onder hun leiding van een gezelligheidsclub in een bolwerk dat onafhankelijkheid van Suriname hoog in het vaandel droeg. Leden ervan richtten de beweging Wie Eegie Sanie (Surinaams voor Onze eigen dingen) op. Hun zoektocht naar en herwaardering van de eigen – onderdrukte – cultuur sloot naadloos aan bij Nola’s streven de schoonheid van de zwarte mens vast te leggen op het doek. Een van de mannen die de bijeenkomsten van de VOS en Wie Eegie Sanie bezocht en een belangrijke rol zou spelen in de staatkundige verhoudingen in Suriname, was de latere Surinaamse premier Jules Sedney (1922). Hij bewonderde Nola om haar betrokkenheid bij de zwarte Surinamers in Amsterdam.

Nola’s groepsportret Na Fesie – de Toekomst – verbeeldt leden van Wie Eegie Sanie  die meespeelden in het toneelstuk De geboorte van Boni over de zwarte 18e eeuwse Surinaamse vrijheidsstrijder Boni. Het stuk symboliseerde een onafhankelijk Suriname.

Na Fesie (1953), particulier bezit, Foto E. Doeven

De nationalist Eddy Bruma (man in het midden met de frons) was de schrijver van het stuk. De zwarte cast bestond o.a. uit Otto Sterman, (de enige professionele acteur in de rol van priester), F. Sterman jr als geliefde van Nora, Frits Pengel, Imro Kambel (Campbell) geschreven, William de Vries (achter Eddy Bruma), Hugo Overman (omhoog blikkende man), Hugo Kooks, Hein Eersel, Paula van Wijk-Ribbens (links, ook wel genoemd wordt de naam van  Lise Burke), Carla Veltkamp of Velthoek als Nora (moeder), W. Manhoef, E. Frymersum, Hein Eersel, R. Lafour L. Manhoef (als meisjes) en koor- en medespelenden onder wie vermoedelijk Prins Kaya. Nola ontwierp de decors. De neerlandicus en Taalkundige Hein Eersel (1922) over zijn rol in De geboorte van Boni en de betekenis ervan:

Het stuk beleefde op 28 november 1952 in Amsterdam de première. De historicus Eugène Gessel (1919) hield de inleiding.  Gessel over de gevolgen van Nola’s steun aan het onafhankelijksideaal van deze groep Surinamers:

Camerawerk: Milton Kam, opnames 2016

Collectie Vereniging Ons Suriname

Na de oorlog had het realisme – de stroming waartoe Nola behoorde – afgedaan in Nederland. Belangstelling voor zwarte schildersmodellen taande, hoewel nieuwe, abstracte kunststromingen de Afrikaanse cultuur als exotisch schildersobject hadden ontdekt. Nola moest daar niets van hebben, zij portretteerde zwarte mensen bij voorkeur als lid van de hedendaagse Europese samenleving. Voor Nola was de zwarte mens het onderwerp van haar leven geworden. Niet verwonderlijk dus dat ze zocht naar nieuwe horizonten. In 1953 vertrok ze met de boot naar Suriname. Het groepsportret Na Fesie bleef achter in haar atelier. Op de kraag van een van de betrokkenen bij het toneelstuk (mogelijk Gessel), penseelde ze: ‘Niet voltooid, vertrokken naar Suriname’.

In 1953 naar Suriname

Aanvankelijk was Nola niet welkom in Suriname vanwege haar communistische sympathieën. De B.V.D rapporteerde over haar. Desondanks werd ze gevraagd om de leiding van de tekencursus van het Cultureel Centrum Suriname op zich te nemen. In 1960 werd de  cursus uitgebouwd tot de School voor Beeldende Kunst, waarvan Nola directrice werd. De school leverde talloze kunstenaars af die voor hun vervolgopleiding naar Nederland gingen. Nola kwam tot het inzicht dat ze daar ‘verpest’ werden. Ze concludeerde: Suriname moet een eigen nationale kunst ontwikkelen. Rond 1970 kwamen haar lesmethoden onder vuur te liggen: te eenzijdig en te ouderwets. Bovendien meende de jonge door black power en Frantz Fanon geïnspireerde generatie met Surinames onafhankelijkheid in zicht: waarom een ‘buitenlands’ (Nederlands) in plaats van Surinaams schoolhoofd? Nola was geschokt; ze voelde zich Surinaams en zwart ‘van binnen’.

Nola voor Verdediging van Fort Buku waarin Boni zich verschanste (1970) F Ed Hogenboom

Ze verhuisde naar het binnenland van Suriname, Brokopondo, om haar historische vierluik over slavernij en het verzet daartegen (marronage) te complementeren. Aldus voltooide ze de opdracht die ze zichzelf na lezing van Anton de Koms Wij slaven van Suriname had gesteld om de Surinaamse helden te schilderen die zich verzet hadden tegen koloniale knechting, zoals de 18e eeuwse Boni. In 1984 kwam Nola op weg naar een groepstententoonstelling in Paramaribo door een auto-ongeluk om het leven. Haar begrafenis verliep precies zoals ze wenste in haar gedicht Wan de (Op een dag). Op een dag zal ik sterven. De Surinaamse grond zal me opnemen. Zwarte handen zullen me begraven. En zo gebeurde het. Surinaamse dragiman dansten haar kist op de kopertonen van de muziek naar haar graf aan de Schietbaanweg in Paramaribo.

Kritiek op Nola is nooit helemaal verstomd, maar na haar dood werd ze in Suriname postuum toch in ere hersteld. In 2020 vond met steun van de Nederlandse Ambassade en de Readytex Art Gallery in Paramaribo een expo van 40 reproducties van werk van Nola Hatterman plaats. Ook waren er elf originele werken van (de leerlingen van) haar leerlingen te zien. Nola wordt in het Westen, c.q. Nederland, in het postkoloniale debat dat nu woedt wel gezien als een ‘witte’, ‘bevoorrechte’ schilder die zwarten schilderde vanuit een koloniale blik en Suriname haar visie op kunst opdrong, ter meerdere glorie van zichzelf. In Suriname ziet men dat anders. Ze wordt beschouwd als een Surinaamse kunstenaar die veel kunstenaars de eerste beginselen bijbracht. Dat de kunstacademie in Paramaribo nog steeds haar naamt draagt vormt misschien wel het duidelijkste bewijs van de waardering voor haar nalatenschap.

Voordrachtskunstenaar en beoogd verteller in de docu van In-Soo Radstake over Nola, Obed Kanapee, bij Nola’s graf. Zie Over.

error: Content is protected !!